Strafrecht – Verzwegen vermogen NJ 2008, 148

  • Datum: 26 februari 2008

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Dit arrest gaat over een man die wordt verdacht van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte was failliet verklaard in Nederland. Hieropvolgend wint de verdachte advies in van zowel een Belgische en Nederlandse jurist. De verdachte meent na dit advies ten onrechte dat: primair, het faillissement niet voor hem zou gelden, omdat hij bij zijn vertrek uit Nederland geen schulden had. Subsidiair meent de verdachte dat het faillissement beperkt was tot het Nederlandse grondgebied. Als gevolg daarvan heeft hij zijn schuldeisers benadeeld door vermogen achter te houden voor de curator.

Rechtsvraag

Is er in dit geval sprake van rechtsdwaling?

Lagere rechters

De verdachte heeft met opzet zijn vermogen verborgen gehouden en buiten het bereik van de curator gehouden. Hij had een of meer aandelen van een NV in België. Daarnaast was hij in het bezit van een hoeveelheid Britse ponden en had hij hoeveelheden van goud en/of gouden certificaten. Het hof oordeelt dat het faillissement ziet op het gehele vermogen van de gefailleerde, ongeacht waar dit zich bevindt.

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat indien bij een beroep op AVAS beroep wordt gedaan op het advies van een deskundige, de volgende omstandigheden van belang zijn: de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de precieze inhoud van de adviezen. In dit arrest is er geen specifieke informatie naar voren gebracht over de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid van de adviseurs. Ook zijn er alleen algemene conclusies medegedeeld. Dit is onvoldoende voor een doeltreffend beroep op rechtsdwaling. In dit arrest is er wel sprake van strafvermindering, omdat de redelijke termijn die genoemd is in art. 6 EVRM is geschonden.

Rechtsregel

Voor een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen feit, moet de verdachte met verontschuldigbare onbewustheid hebben gehandeld. Als de verdachte advies inwint, moet er wel kunnen worden gesproken van het vertrouwen in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies. Hierbij is van belang:

De onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
De specifieke deskundigheid van de adviseur;
De complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
De precieze inhoud van de adviezen.