Strafrecht – Veearts ECLI:NL:HR:1933:229

  • Datum: 20 februari 1933

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Een veearts heeft zeven koeien, die niet leden aan de ziekte mond-en-klauwzeer, opzettelijk besmet laten raken met de ziekte. De verdachte heeft dit gedaan door aan personen, die bij de onderneming van de verdachte werkten, de opdracht te geven de koeien van de wei naar een stal te vervoeren, waar een aantal koeien aan mond-en-klauwzeer leed.

Rechtsvraag

Kan er bij het handelen in strijd met een wetsbepaling, maar in het belang van het vee, gesproken worden van een strafuitsluitingsgrond?

Hof

Het Hof acht het bewezen verklaard dat de verdachte het vee opzettelijk in een verdachte toestand heeft gebracht (mede op grond van de verklaring van de verdachte zelf).
Het was echter meer de vraag of de verdachte strafbaar was en/of er geen omstandigheden waren die strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De eerste vraag beantwoordde het hof bevestigend en de tweede vraag beantwoordde zij ontkennend.

Hoge Raad

De Hoge Raad acht het bewezen verklaard dat de verdachte bewust de zeven koeien in een verdachte toestand heeft gebracht. De verdachte heeft ter terechtzitting echter betoogd dat hij dit gedaan heeft uit veterinaire overwegingen.

Dit in de zin dat er verwacht mocht worden dat de koeien in de wei niet zouden ontkomen aan besmetting met mond-en-klauwzeer en dat deze koeien droog stonden. Het was hem bekend dat droogstaande koeien van mond-en-klauwzeer minder ziek pleegden te worden dan melkgevende koeien. De Veewet zelf bepaalt niet met zoveel woorden dat er in dit geval sprake is van een strafuitsluitingsgrond.