Strafrecht – Unis testis, NJ 2012 252
Datum: 6 maart 2012
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 342 lid 2 Sv
Casus
De verdachte in deze zaak is veroordeeld voor het tezamen en in vereniging met een ander het wegnemen van een zwarte scooter aan de eigendom van de eigenaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Volgens verdachte bestaat er echter te weinig wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen die zijn medeverdachte heeft gedaan waren namelijk mede de oorzaak van zijn veroordeling terwijl volgens verdachte en zijn raadsman deze verklaringen onjuist waren. Bovendien waren deze verklaringen niet op alle onderdelen consistent, wat afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid ervan. Het hof meent echter dat deze verklaringen wel degelijk geloofwaardig zijn en dat de niet-consistentheid ervan daar ook niet aan in de weg staat. Verdachte en zijn raadsman zijn het niet eens met deze redeneerwijze van het hof en gaan in cassatie bij de Hoge Raad.
Rechtsvraag
Kan een verklaring van een getuige (of medeverdachte zoals in onderhavige zaak) voldoende bewijsmiddel vormen om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd of wordt art. 342 lid 2 Sv hierdoor geschonden?
Lagere rechters
Het hof was van mening dat de verklaring van de medeverdachte voldoende bewijs leverde om tot een veroordeling van verdachte over te gaan voor het hem ten laste gelegde feit gezien de verdere feitelijke omstandigheden van het geval.
Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van een enkele getuige als er niet voldoende ander bewijsmateriaal is dat deze verklaring ondersteunt. Omdat in dit geval niet kan worden gezegd dat de verklaring van medeverdachte onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal, leidt het middel niet tot cassatie. Medeverdachte had de scooter namelijk na confrontatie met de politie achtergelaten. De scooter bleek, zoals medeverdachte ook had verklaard, eigendom te zijn van de aangeefster. De andere bewijsmiddelen ondersteunden dus hetgeen medeverdachte had verklaard. Om deze reden komt de Hoge Raad dus niet tot een schending van art. 342 lid 2 Sv.