Strafrecht – Uitoefening ondervragingsrecht, NJ 2013 145

  • Datum: 29 januari 2013

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6 EVRM

Casus

In deze casus werd bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk 1 kilo heroïne had vervoerd. Als bewijs hiervoor worden een opgenomen telefoongesprek en de verklaring van een betrokkene gebruikt. Deze verklaring was het enige directe bewijsmiddel om de betrokkenheid van verdachte aan het hem ten laste gelegde feit te bewijzen. De verdediging wilde tijdens de terechtzitting gebruik maken van het ondervragingsrecht, maar de getuige weigerde de vragen die door het hof of de verdediging gesteld waren te beantwoorden. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat zij haar ondervragingsrecht niet ten volle heeft kunnen uitoefenen en daarom in haar belangen was geschaad. In hoger beroep verwerpt het hof het verweer van de verdediging op grondslag van het feit dat de veroordeling van de verdachte niet in overwegende mate berust op de verklaring van de getuige. De verdediging is het hier niet mee eens en gaat in cassatie bij de Hoge Raad. Het middel klaagt erover dat het hof ten onrechte het verweer van de verdediging heeft verworpen en dat de verklaring van de getuige buiten beschouwing dient te worden gelaten omdat de verdediging niet de gelegenheid is geboden om in volle omvang gebruik te maken van het hen toekomende ondervragingsrecht.

Rechtsvraag

Dient een door getuige afgelegde verklaring buiten beschouwing worden gelaten als bewijsmiddel indien er door die getuige wordt geweigerd antwoord te geven op door het hof of verdediging gestelde vragen in verband met eventuele schending van het ondervragingsrecht van de verdediging?

Lagere rechters

De lagere rechters bogen zich over de materiële kwesties van het geding. Verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van het feit dat hem ten laste werd gelegd. Vervolgens heeft het OM hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep werd verdachte veroordeeld wegens het opzettelijk vervoeren van materiaal dat 1 kilo heroïne bevatte.

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt vast dat de getuige inderdaad heeft geweigerd om vragen die door het hof of de verdediging werden gesteld te beantwoorden. Toch werd deze verklaring door het hof als bewijsmiddel gebezigd om tot een veroordeling te komen voor hetgeen verdachte ten laste was gelegd. De Hoge Raad komt daarom in het licht van het ondervragingsrecht uit art. 6 EVRM tot de conclusie dat het hof de verklaring van de getuige niet als bewijsmiddel zou mogen bezigen als er onvoldoende ander wettelijk bewijs is dat deze verklaring kan ondersteunen.
Doordat de getuige weigerde te antwoorden op de aan hem gestelde vragen heeft verdachte namelijk niet in volle omvang zijn ondervragingsrecht kunnen uitoefenen die hem toekomt op grond van art. 6 EVRM. Omdat in het onderhavige geval de betrokkenheid van verdachte echter ook voldoende steun vond in de andere bewijsmiddelen die door het hof werden gebezigd, geeft het oordeel van het hof niet blijk van een onjuiste opvatting. Het middel leidt in casu dus niet tot cassatie.