Strafrecht – Rotterdamse hennepkweker NJ 2003, 633
Datum: 10 juni 2003
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 348 en 350 Sv,
Casus
In deze casus was de verdachte in hoger beroep veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. In de tenlastelegging was opgenomen dat verdachte in een pand gelegen aan de A-straat opzettelijk hennepplanten had bereid, bewerkt, aanwezig had gehad en/of verwerkt. De bewezenverklaring in hoger beroep betrof het plegen van dit delict in een pand, maar de woorden ‘aan de A-straat’ werden hier weggelaten. Het middel in cassatie klaagt er daarom over dat het hof de grondslag van de tenlastelegging zou hebben verlaten door ten onrechte niet tot een vrijspraak te zijn overgegaan, omdat het de plaatsaanduiding niet bewezen kon verklaren.
Rechtsvraag
Dient verdachte te worden vrijgesproken van alle hen ten laste gelegde feiten als de straat waar het feit zich heeft voorgedaan niet bewezen kan worden verklaard?
Lagere rechters
Het hof had in hoger beroep het vonnis van de Politierechter vernietigd en verdachte veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Hiervoor werd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van honderd uur. Omdat verdachte vindt dat er een vrijspraak had moeten volgen voor al het hem tenlastegelegde, stelt de verdediging cassatie in bij de Hoge Raad.
Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog dat er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen onduidelijkheid bestond over hetgeen verdachte werd verweten. Ook niet over de plaats waar dit zich had voorgedaan. Verdachte had hier ter terechtzitting tevens over verklaard. Hieruit bleek dat het voor de verdachte voldoende duidelijk was waar het in deze zaak om ging en welke gedragingen hem werden verweten. Dit in aanmerking nemende en het feit dat de vrijspraak omtrent de plaatsaanduiding niet van belang is in het kader van art. 348 en 350 Sv, komt de Hoge Raad tot de conclusie dat het hof de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten. Het middel faalt derhalve.