Strafrecht – Pelissier en Sassi tegen Frankrijk appl.no. 25444/94

  • Datum: 25 maart 1999

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6 lid 1 en 3 onder a en b EVRM

Casus

De verdachten werden verdacht van fraude in faillissement en verduistering. De verdachten dienden een klacht in bij de Commissie omdat ze meenden dat er sprake was van schending van art. 6 lid 1 en 3 onder a en b EVRM. Ze voerden aan dat het feit dat zij waren veroordeeld voor een ander misdrijf dan het beschuldigde feit en het gebruik tegen de eerste verzoeker van een document waarvan de ontvankelijkheid werd betwist, heeft geleid tot een schending van artikel 6 lid 1 en 3 onder a en b EVRM.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Het EHRM oordeelde dat de Franse rechter de verdachte niet mocht veroordelen wegens medeplichtigheid terwijl hem ‘plegen’ ten laste was gelegd, zonder hem te informeren over de mogelijkheid daartoe. Er kon niet worden gesteld dat medeplichtigheid besloten lag in de beschuldiging van plegen, vanwege de specifieke voorwaarden die aan medeplichtigheid worden gesteld. De verdachten konden, doordat ze niet gedetailleerd geïnformeerd waren over de aard en de oorzaak van de beschuldiging tegen hen, hun recht op voldoende tijd en faciliteiten voor de voorbereiding van hun verdediging niet uitoefenen. Volgens het EHRM is er sprake van schending van art. 6 lid 3 onder a en b EVRM.