Strafrecht – Ondervragingsrecht I-440 ECLI:NL:HR:2017:1015
Datum: 4 juli 2017
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: /
In dit arrest worden de beoordelingscriteria voor verzoeken tot het oproepen van getuigen door de verdediging besproken. Er wordt voornamelijk gekeken naar de verhouding tussen de eisen in de rechtspraak van de HR en art. 6 EVRM.
Rechtsvraag
Wanneer mag een verzoek, van de verdediging, tot het oproepen van getuigen worden afgewezen?
Hoge Raad
In Nederland staat het verdedigingsbelang voorop. De verdachte die een getuige wenst te horen moet hiertoe in de gelegenheid worden gesteld. Het verzoek mag enkel worden afgewezen indien de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Het verzoek moet door de verdediging worden onderbouwd.
Het verzoek om getuigen à charge te horen heeft laagdrempelige eisen. Het is hierbij voldoende dat de verdediging de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid in het geding brengt. Het is echter niet voldoende als enkel wordt verwezen naar het feit dat de verklaring zich bij de processtukken bevindt.
Aan het horen van getuigen die iets kunnen zeggen over een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv worden specifieke eisen gesteld. In het artikel zelf staan al een aantal factoren aan de hand waarvan wordt aangegeven tot welk rechtsgevolg een vormverzuim moet leiden. Het verdedigingsbelang is hier minder evident.
Wanneer een verdediging pas op de zitting om getuigen verzoekt is de kans groot dat dit verzoek niet wordt toegekend. In dit geval geldt het noodzakelijkheidscriterium en is het slechts van belang of de rechter het horen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het is dan ook van belang dat voorlopig de verdediging in iedere zaak tijdig verzoekt om getuigen te horen, zodat in ieder geval het verdedigingsbelang de toetsingsmaatstaf is.