Strafrecht – Hoornse Taart ECLI:NL:HR:1911:1

  • Datum: 19 juni 1911

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

B., een inwoner van Hoorn, besluit de marktmeester te vermoorden. Om dit te bewerkstelligen, stuurt hij een taart met arsenicum naar de marktmeester. Na het versturen van de taart bedenkt B. zich dat de vrouw van de marktmeester wellicht van de taart zou kunnen eten. Dit is echter geen reden voor hem om de actie ongedaan te maken. De vrouw van de marktmeester eet inderdaad van de taart en zij sterft. B. wordt vervolgd voor moord maar hij stelt dat hij niet het oogmerk had de vrouw om te brengen.

Rechtsvraag

Kan B. veroordeeld worden voor moord of ontbreekt het opzet?

Overweging

Het Hof stelde dat B. wist dat degene die van de taart zou eten zou komen te overlijden en veroordeelde hem derhalve voor moord en poging tot moord. De Hoge Raad sloot zich hierbij aan en stelde dat de man het oogmerk had om de marktmeester om het leven te brengen en dat hij wist dat degene die van de taart zou eten zou komen te overlijden. Het plan om de marktmeester te vermoorden omvatte dus tevens de kans dat andere personen zouden komen te overlijden wegens het eten van de taart. De verdachte heeft deze kans aanvaard en derhalve was er in casu sprake van voorwaardelijk opzet.

Rechtsregel

Indien iemand bij de uitvoering van zijn misdrijf niet het oogmerk heeft om andere personen te raken, maar deze kans wel aanvaard, is er sprake van voorwaardelijk opzet en kan er derhalve toch aan het bestanddeel opzet worden voldaan.