Strafrecht – Half gemachtigde raadsman, NJ 2003 723
Datum: 8 april 2003
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 279 Sv
Casus
Ter zitting was de raadsman van de verdachte verschenen, waar hij verklaart dat hij door de verdachte niet uitdrukkelijk is gemachtigd ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman deelt verder mee dat hij al geruime tijd, sinds 11 april 2001, geen contact meer heeft kunnen krijgen met de verdachte. De verdachte lijdt aan een verslaving, is niet te vinden, maar heeft de raadsman in een eerder moment gemachtigd om hoger beroep in te stellen en het verzoek te doen om de verbalisanten Faassen en Roos als getuigen ter terechtzitting in hoger beroep te horen.
De voorzitter stelt dat de raadsman geen verzoeken ex art. 287 lid 3 onder a Sv, kan doen nu hij niet gemachtigd is door de verdachte ex art. 279 Sv. Het Hof heeft vervolgens bij verstek arrest gewezen.
Rechtsvraag
Heeft een machtiging tot het instellen van hoger beroep dezelfde betekenis als art. 279 Sv, voornamelijk met betrekking tot het oproepen en horen van getuigen ex. art. 287, derde lid onder a, Sv?
Hoge Raad
Gelet op HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77, HR 23 april 2002, NJ 2002, 338, en artikel 279, tweede lid, Sv, dat ziet op de behandeling van de zaak tegen een verdachte die een advocaat tot zijn verdediging heeft gemachtigd, moet worden aangenomen dat art. 279 Sv niet betrekking heeft op een zogenaamde beperkte machtiging, maar beoogt dat de raadsman die heeft verklaard dat hij door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd om hem te verdedigen ter verdediging alle hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen. Dat de wetgever niet heeft willen weten van een machtiging die op enigerlei wijze is beperkt tot bepaalde onderdelen van het voeren van de verdediging, zoals hier tot het doen van een verzoek als bedoeld in art. 287, derde lid onder a, Sv tot het oproepen van getuigen, strookt met het bepaalde in art. 331, eerste lid, Sv.