Strafrecht – Dreigbrief NJ 1972, 1

  • Datum: 9 februari 1972

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 317 Sr

Casus

De verdachte heeft twee brieven gestuurd. De eerste brief ging naar een vrouw in België. Hij eiste van haar een bedrag van 2200 gulden, zij was dit bedrag aan hem verschuldigd. Als zij dit niet zou betalen dan zou zij zijn eerste slachtoffer worden. De andere brief werd naar een man in West-Duitsland gestuurd. De verdachte eiste een bedrag van zeshonderd mark en zei dat de zoon van de Duitse man dit aan hem verschuldigd was. Ook hij werd bedreigd met gevolgen indien dit bedrag niet zou worden betaald. De verdachte wordt vervolgd op grond van art. 317 Sr. De verdachte verweert zich door te stellen dat er geen sprake was van afpersing omdat niet aan het bestanddeel ‘wederrechtelijk bevoordelen’ is voldaan.

Rechtsvraag

Is er sprake van wederrechtelijk bevoordelen?

Hoge Raad

Het hof is niet ingegaan op de wederrechtelijkheid en veroordeelt de man voor afpersing. De Hoge Raad hanteert voor wederrechtelijkheid in dit geval de ruime opvatting, waardoor het “in strijd met het (ongeschreven/geschreven) recht” inhoudt. Hij had weliswaar recht op het geld, maar hij deed dit op een verkeerde manier.

Rechtsregel

Indien je een onbehoorlijk middel gebruikt om een voordeel na te streven, dan is er sprake van wederrechtelijke bevoordeling. Ook al is de bevoordeling zelf niet wederrechtelijk.