Strafrecht – Belediging ECLI:NL:HR:2018:541

  • Datum: 10 april 2018

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: 266 Sr en 10 EVRM

Feiten

Tijdens de raadsvergadering van de gemeente Zoetermeer moet worden beslist over het al dan niet stichten van een bijzondere islamitische basisschool. Tijdens het debat stelt A. zich op het punt dat deze er niet moet komen, omdat het anti-integratie met zich meebrengt. Wanneer hij de vraag krijgt of hij met zijn opmerking doelde op scholen met een religieuze grondslag in het algemeen of op scholen met een islamitische grondslag in het bijzonder, antwoordt A. dat hij doelde op dat laatste. De verdachte meent dat dit een discriminerende opmerking is en schrijft op verschillende social media dat A. een racist is. A. voelt zich juist door de bewoording ‘racist’ beledigd (r.o. 2.2.2).

Rechtsvraag

Zijn de uitlatingen van verdachte als onnodig grievend tegenover A. aan te merken?

Hoge Raad

Bij de beoordeling van de vraag of een uitlating onnodig grievend is, dient, indien het gaat om een uitlating door een politicus in het kader van het publiek debat — het politieke debat daaronder begrepen — onder ogen te worden gezien enerzijds het belang dat de betreffende politicus daadwerkelijk in staat moet zijn zaken van algemeen belang aan de orde te stellen ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, maar anderzijds ook de verantwoordelijkheid die de politicus in het publieke debat draagt om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid (r.o. 2.4). ‘s Hofs oordeel dat de door de verdachte gebezigde uitlatingen onnodig grievend zijn, is, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk in het licht van hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld en in aanmerking genomen enerzijds het politieke debat dat de aanleiding vormde voor de uitlatingen van de verdachte en anderzijds het hiervoor bedoelde belang van een politicus in het publieke debat zaken aan de orde te stellen, ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen (r.o. 2.6).