Strafrecht – Allan tegen het Verenigd Koninkrijk, NJ 2004 262
Datum: 5 november 2002
Rechtbankniveau: EHRM
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 6 EVRM
Casus
Een bedrijfsleider wordt bij een roofoverval op een supermarkt doodgeschoten. Allan werd tezamen met een medeverdachte aangehouden maar dan in verband met een andere beroving. De medeverdachte bekende zijn deelname hieraan. Allan blijft ontkennen betrokken te zijn geweest bij dit delict. Ook blijft hij ontkennen betrokken te zijn geweest bij andere delicten. Door de politie wordt er beeldopname- en afluisterapparatuur geplaatst in de cel van de medeverdachte en in de bezoekersruimten waar Allan gebruik van maakt om zijn medeverdachte te bezoeken. Bij confrontatie met deze opnames bleef Allan ontkennen door zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Uiteindelijk werd er een geschreven verklaring afgelegd door een andere aangeklaagde, die echter was aangeklaagd voor feiten die geheel geen verband hielden met hetgeen aan Allan ten laste was gelegd. Hij was als criminele burgerinfiltrant in de gevangenis aanwezig en had Allan ondervraagd. In deze verklaring stond dat Allan tegen hem had gezegd aanwezig te zijn geweest bij de moord. Uiteindelijk moest Allan voor moord en samenspanning tot beroving terechtstaan. Allan klaagt over het feit dat er sprake is van heimelijke opnames. Gesprekken tussen hem, zijn medeverdachte en zijn vriendin waren opgenomen en afgeluisterd. Toch werd hij uiteindelijk schuldig bevonden aan de moord en veroordeeld voor een levenslange gevangenisstraf. Allan is het hier niet mee eens. Daarom stapt hij naar het EHRM wegens schending van art. 8 EVRM door de heimelijke wijze van afluisteren wat vervolgens zou dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs op grond van art. 6 EVRM.
Rechtsvraag
Leidt schending van art. 8 EVRM door het gebruiken van verborgen beeldopname- en afluisterapparatuur tot schending van art. 6 EVRM waardoor het hiermee verkregen bewijs dient te worden uitgesloten als bewijsmiddel in de onderhavige zaak?
Lagere rechters
De lagere rechters bogen zich in het onderhavige geding over de materiële kwestie die aan de kaak werd gesteld: kon Allan schuldig worden bevonden voor moord of niet? In eerste aanleg werd hij veroordeeld voor een levenslange gevangenisstraf. Hierop wilde Allan hoger beroep instellen maar dit werd geweigerd door het college dat gaat over de toelating van dergelijke beroepen. Uiteindelijk stapt Allan met zijn klachten naar het EHRM.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM begint met vast te stellen dat het gebruiken van verborgen beeldopname- en afluisterapparatuur niet in accordance with the law is en dat er daarom sprake is van schending van art. 8 EVRM. Er is geen sprake van schending van art. 6 EVRM door het gebruiken van bewijsmateriaal dat is verkregen door de verbogen beeldopname- en afluisterapparatuur. Voor zover het bewijs afkomstig is uit de verklaringen van de verdachte die door een criminele burgerinfiltrant zijn verkregen, komt het Hof wel tot schending van art. 6 EVRM. Het Hof vindt het namelijk zwaar wegen dat de verklaringen van verdachte niet spontaan zijn afgelegd maar in een soort verhoorsituatie. Dit bewijsmateriaal was tegen de wil van verdachte verkregen, wat een inbreuk leverde op zijn zwijgrecht. Het Hof komt hier dus wel tot schending van art. 6 EVRM.