Strafrecht – Afvoerpijp ECLI:NL:HR:2004:AM2533

  • Datum: 30 maart 2004

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 359a Sv

Casus

Politieambtenaren treden een woning binnen. Hier hebben zij een schriftelijke machtiging voor. In de kelder van de woning treft een politieambtenaar een bar aan bestemd voor de verkoop van marihuana. Getuigen in de woning hebben een verklaring afgelegd dat de verdachten verkopers zijn van verdovende middelen.
De verdachten zijn aangehouden vanwege een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. In de kelder treffen de politieambtenaren ook afvoerpijpen aan. Eén van de afvoerpijpen oogt beduidend anders. Zij maken de pijp open en er blijkt een grote hoeveelheid hasj in te liggen. Ook in de bergplaats vinden de politieambtenaren in doorzichtig plastic verpakte marihuana.

Rechtsvraag

Hebben de politieambtenaren hun bevoegdheid overschreden (vormverzuim) en is daardoor de bewijsgaring onrechtmatig?

Hoge Raad

De Hoge Raad schept in dit arrest duidelijke regels omtrent het in art. 359a Sv neergelegde betreffende vormverzuim. Art. 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Het artikel is niet van toepassing als het verzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek. Ook is art. 359a Sv niet van toepassing bij vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen betreffende vrijheidsbenemende dwangmiddelen die door de rechter-commissaris kunnen worden opgelegd. Tenslotte is art. 359a Sv alleen van toepassing als het een onherstelbaar vormverzuim betreft.
Wanneer binnen deze grenzen sprake is van een vormverzuim, moet de rechter beoordelen of er een rechtsgevolg aan dient te worden gebonden. Dit is een discretionaire bevoegdheid.

Als de verdachte niet wordt getroffen door het vormverzuim, hoeft in beginsel ook geen rechtsgevolg eraan te worden verbonden. Wanneer er wel een rechtsgevolg aan moet worden gebonden, kan dit strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zijn.

Strafvermindering vindt plaats indien:

De verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden;
Het verzuim het nadeel heeft veroorzaakt;
Compensatie door middel van strafvermindering mogelijk is;
Strafvermindering gerechtvaardigd is in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim (art. 359a lid 2 Sv).

Bewijsuitsluiting kan alleen wanneer het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en wanneer de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate heeft geschonden.

Niet-ontvankelijkverklaring komt alleen in aanmerking als het vormverzuim een ernstige inbreuk heeft gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor het recht op een eerlijke behandeling doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is tekortgedaan.

In casu kan niet worden gezegd dat de verdachte is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De politieambtenaren waren niet bevoegd tot een doorzoeking.
Het onbevoegdelijk lostrekken van een afvoerpijp in de kelder viel onder een doorzoeking. Dit treft niet het belang van de verdachte nu verdachte niet in het huis woont en dus ook niet de kelder gebruikt. Het Hof heeft het verweer dan ook terecht verworpen.