Staatsrecht – Telegraaf Media v. The Netherlands

  • Datum: 22 november 2012

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Staatsrecht

  • Wetsartikelen: Art. 8 EVRM en art. 10 EVRM

Casus

In deze casus zijn drie appellanten. Deze bestaan uit het bedrijf Telegraaf Media en twee journalisten die daar werkzaam zijn. De twee journalisten van Telegraaf Media publiceerden in 2006 een artikel over een crimineel die het personeel van politie en justitie zou hebben omgekocht. Een jaar later wordt een oud-medewerker van de AIVD veroordeeld, omdat hij bepaalde stukken mee naar huis zou hebben genomen. Het is echter niet bewezen dat deze stukken zijn doorgespeeld naar de crimineel uit het artikel. De journalisten kregen van justitie de opdracht om de bronnen op te geven van het artikel, maar dit weigerden de journalisten te doen met het belang om de bronnen te beschermen. Om deze reden werden de journalisten afgeluisterd en geobserveerd. Zij waren het hier niet mee eens en vonden dat art. 8 en art. 10 EVRM zijn geschonden. Art. 8 EVRM is het recht op respect voor privé-, familie- en gezinsleven. Art. 10 EVRM is het recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.

Rechtsvraag

Is de inbreuk op de grondrechten toegestaan?

Rechtbank, Hof en Hoge Raad

Zowel de rechtbank als het Hof als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat het bevel om de bronnen op te geven, het afluisteren en het observeren niet leiden tot schending van art. 10 EVRM, waardoor Telegraaf Media zich genoodzaakt voelt naar het EHRM te stappen.

EHRM

Onder A r.o. 84 en 88 gaat het over het gebruik van bijzondere opsporingsmiddelen; in dit geval afluisteren en observatie. Het EHRM moet dus toetsen of het beroep van de appellanten valt onder de reikwijdte van art. 8 en art. 10 EVRM. In r.o. 84 en 88 is dit dus wel het geval en dus is er sprake van een schending van de artikelen.

Onder B r.o. 118 gaat het over het opvragen van de bronnen, waarop enkel art. 10 EVRM van toepassing is. Het EHRM vindt dat men het erover eens is dat de beperking van art. 10 gerechtvaardigd kan worden door het doel om de nationale veiligheid te waarborgen en door het voorkomen van strafbare feiten. Ondanks deze rechtvaardiging is het EHRM wel tot de conclusie gekomen dat ook art. 10 EVRM is geschonden bij het opvragen van de bronnen, omdat de persvrijheid is ingeperkt.

De rechtsvraag waar het om ging, is of de vrijheid van meningsuiting, die is vastgelegd in art. 10 EVRM, beperkt mocht worden. Deze vraag werd getoetst aan de hand van de volgende criteria:

De beperking moet bij de wet voorzien zijn:
– De rechtsgrond voor een beperking mag op grond van een ongeschreven regel zijn;
– Voldoende toegankelijkheid en openbaarheid van de betreffende wetgeving;
– De wet moet voldoende precies geformuleerd zijn, zodat er geen willekeur mogelijk is.

De beperking moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Er moet hier wel sprake zijn van:
– Een dringende maatschappelijke behoefte;
– Proportionaliteit en subsidiariteit;
– Een beperking die toereikend en relevant is.

 De beperking moet een legitiem doel beschermen.