Privaatrecht – Van Geest/ Nederlof ECLI:NL:HR:1990:ZC0088

  • Datum: 21 december 1990

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Privaatrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6:228 BW

Casus

Mevrouw van Geest koopt in 1985 een auto van Nederlof in Dordrecht. Het gaat om een anderhalf jaar oude Citroën Visa Club. Van Geest betaalt voor de auto 7.900 gulden. Bij de koop krijgt Van Geest een garantie van drie maanden voor het draaiend gedeelte van de motorbak. Nadat Van Geest een proefrit heeft gemaakt, besluit ze de auto te kopen.

Toch is Van Geest niet helemaal zeker van haar zaak en laat ze de auto dezelfde dag nog keuren bij de ANWB. Dan blijkt dat de auto betrokken is geweest bij een ernstige aanrijding en dat de schade die toen geleden is aan de auto, matig tot slecht hersteld is. Van Geest stelt primair een actie in tot ontbinding van de koopovereenkomst en subsidiair tot vernietiging, met terugbetaling van de koopprijs. Daarbij beroept zij zich op wanprestatie, verborgen gebreken en dwaling.

Rechtsvraag

Kan van Geest een geslaagd beroep doen op dwaling?

Rechtbank

De Rechtbank acht het niet bewezen dat Nederlof mededeling heeft gedaan van het schadeverleden van de verkochte auto. Een beroep op dwaling wordt zodoende gegrond geacht. Het Hof oordeelt echter anders.

Hof

Het Hof bevestigt dat Nederlof een mededelingsplicht had, maar Van Geest had ook een onderzoeksplicht. Van Geest had de auto voor de koop moeten laten onderzoeken door een deskundige.

Het Hof oordeelt dan dat Van Geest meer viel te verwijten dan Nederlof, doordat zij een tweedehands auto kocht zonder deze te laten keuren en zonder fatsoenlijke garantiebedingen af te sluiten.

Hoge Raad

De Hoge Raad volgt een andere lijn dan het Hof. De Hoge Raad stelt dat wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst de wederpartij had behoren in te lichten over bepaalde zaken, zoals een schadeverleden, om te voorkomen dat de wederpartij van een onjuiste voorstelling van zaken uitgaat, de goede trouw zich ertegen zal verzetten dat de eerstgenoemde partij stelt dat de wederpartij de dwaling aan zichzelf te wijten heeft.

Hierin stelt de Hoge Raad de tendens van de vaste rechtspraak vast dat de mededelingsplicht boven de onderzoeksplicht gaat.