Privaatrecht – Saladin/ HBU ECLI:NL:HR:1967:AC4745

  • Datum: 19 mei 1967

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Privaatrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6:248 lid 2 BW

De feiten

De Hollandsche Bank Unie, HBU, raadt Saladin aan om 6000 aandelen te kopen van Waterman Pen Company van J.E. Savard te Montréal. De kosten hiervoor bedragen zes dollar per aandeel. Er wordt door Savard aan Saladin gegarandeerd dat hij de aandelen na een jaar terug zal kopen voor de prijs van 7 dollar per aandeel. Ook heeft HBU in de bemiddelingsovereenkomst tussen Saladin en HBU een beding laten opnemen waarin staat dat HBU niet aansprakelijk is voor de transactie. Na een jaar blijkt dat Savard de aandelen niet terugkoopt.

Pas twee jaar later worden er 3035 aandelen door Savard teruggekocht. De overige aandelen worden niet meer teruggekocht door Savard. Als reactie hierop eist Saladin zijn geld terug van HBU. Hieruit volgt de volgende rechtsvraag: Kan HBU een geslaagd beroep doen op het exoneratiebeding in de bemiddelingsovereenkomst?

Hoge Raad

Voorafgaand wezen zowel de rechtbank als het hof de vordering van Saladin af. In dit arrest kan gekeken worden naar art. 6:248 lid 2 BW. Bij het kijken of er een geslaagd beroep gedaan kan worden op een exoneratiebeding maakt de Hoge Raad gebruik van vijf omstandigheden. Deze zijn overigens niet limitatief. Aan de hand hiervan beoordeeld de Hoge Raad of er sprake is van een geslaagd beroep.

Het gaat hier om de volgende vijf omstandigheden:

De zwaarte van de schuld, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen;

De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst;

De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen;

De manier van de totstandkoming van het beding;

De mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest.

Aan de hand van deze vijf omstandigheden beslist de Hoge Raad dat HBU een geslaagd beroep kan doen op het exoneratiebeding.