Privaatrecht – Moordhuwelijk ECLI:NL:HR:1990:ZC0071

  • Datum: 7 december 1990

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Privaatrecht

  • Wetsartikelen: 1:94 Bw

Feiten

Een niet-vermogende man trouwde in gemeenschap van goederen met een oudere, welgestelde vrouw. Na het aangaan van het huwelijk beroofde de man de vrouw van haar leven. De erfgenamen van de vrouw waren van mening dat er in dit geval moest worden afgeweken van de hoofdregel dat de gemeenschap van goederen bij helfte moest worden verdeeld tussen de man en de erfgenamen van de vrouw (art. 1:94 BW).

Rechtsvraag

Leidt een poging tot doodslag op de partner tot een andere verdeling van de gemeenschap van goederen?

Overweging

Krachtens art. 1:94 BW bestaat tussen de echtgenoten een gemeenschap van goederen, tenzij de echtgenoten huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Zodra de gemeenschap wordt ontbonden, wordt deze bij helfte verdeeld. De Hoge Raad overwoog dat een uitzondering op deze regel slechts kan worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere echtgenoot beroept op de verdeling bij helfte. Er werd geoordeeld dat de man, als gevolg van de poging tot doodslag, geen aanspraak kon maken op haar bezittingen. Er werd hier afgeweken van de hoofdregel dat de gemeenschap van goederen bij helfte moest worden verdeeld. De erfgenamen werden dus in het gelijk gesteld.

Rechtsregel

Een uitzondering op art. 1:94 BW kan slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin de normale verdeling naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.