Privaatrecht – Grensoverschrijdende garage ECLI:HR:19070:AC5012
Datum: 17 april 1970
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Privaatrecht
Wetsartikelen: Art. 3:13 Bw
Feiten
De eiser tot cassatie (Kuipers) heeft een garage gebouwd op de grens tussen het erf van hem en van de verweerster tot cassatie (de Jong).
Bij de bouw heeft de Jong aangegeven dat het geen problemen zou opleveren wanneer achteraf zou blijken dat de garage een paar centimeter op de grond van de Jong zou staan. Dit heeft zij gezegd, omdat de daadwerkelijke grens tussen de erven op het moment van het bouwen van de garage onduidelijk was.
Toen de garage er eenmaal stond, bleek de garage voor 70 cm op de grond van de Jong te staan. Kuipers heeft hiervoor schadevergoeding aangeboden. De Jong heeft dit aanbod niet aangenomen. De Jong heeft gevorderd bij de rechter om de garage te verwijderen, aangezien het haar grond is waarop de garage staat. Vaststaat dat Kuipers voordat de garage werd gebouwd te goeder trouw was.
Rechtsvraag
Kan de Jong het recht van amotie uitoefenen? Is het instellen van vordering tot amotie misbruik van recht?
Overweging
De rechtbank oordeelt dat de Jong dit recht niet kan uitoefenen, aangezien zij zelf toestemde met de bouw van de garage. Het Hof oordeelt dat het deel van de garage dat op de grond van de Jong staat moet worden verwijderd. De Hoge Raad is het niet eens met het Hof. De Hoge Raad vindt dat hier sprake is van misbruik van recht en dat de Jong het recht van amotie niet kan uitoefenen.
Rechtsregel
Wanneer er een beroep op het recht van amotie wordt gedaan, moet het belang zo in verhouding zijn met het belang dat wordt nagestreefd dat het redelijk is om het recht van amotie uit te oefenen.
Wanneer er sprake is van schade die onevenredig groter is wanneer het recht van amotie wordt uitgeoefend, kan er niet tot het recht amotie gekomen worden. Er is sprake van misbruik van bevoegdheid indien door afbraak van de garage de te ondervinden schade onevenredig groter is dan het voordeel die afbraak heeft voor de tegenpartij ex. art. 3:13 BW.