Privaatrecht – Bedorven kabeljauw ECLI:HR:1997:ZC2260
Datum: 24 januari 1999
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Privaatrecht
Wetsartikelen: /
Feiten
De aanvoer van gevangen kabeljauw was in 1987 verboden. Door de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw en Visserij (AID) is strafrechtelijk beslag gelegd op een partij kabeljauw van De Ridder. De Ridder maakte geen haast met het tonen van bewijsstukken dat de partij niet in overtreding was, maar door hem in Denemarken was gekocht. Toen het beslag na 5 dagen werd opgeheven wilde De Ridder de partij niet meer in ontvangst nemen, waarna zij aan derden werd verkocht. Toen zij nog weer 3 dagen later daar aankwam, bleek de vis bedorven te zijn.
Rechtsvraag
Is de Staat schadevergoeding schuldig aan De Ridder voor de bedorven kabeljauw?
Rechtsoverweging
De rechtbank en het hof wijzen beide de vorderingen af. De Hoge Raad stelt echter dat de AID alle gelegenheid had gehad zich er zelf van te vergewissen dat het hier uit Denemarken geïmporteerde kabeljauw betrof. Op dit argument heeft het Hof ten onrechte niet gerespondeerd. Indien het de AID-ambtenaren immers mogelijk was met een enkel telefoontje zekerheid te verkrijgen omtrent de vraag of het standpunt van De Ridder al dan niet juist was, is het immers rechtens onjuist De Ridder tegen te werpen dat hij eerder documenten had moeten tonen.
Rechtsregel
De staat heeft een verplichting om zich ter voorkoming van schade onverwijld over de herkomst te vergewissen. Niet nakoming van deze verplichting brengt mee dat hij zich tegenover de importeur er niet op kan beroepen dat deze de schade had kunnen voorkomen of beperkt kunnen worden door zelf tijdig de invoerdocumenten aan de AID te tonen