Bestuursrecht – Recracenter ECLI:NL:RVS:2009:BH9259

  • Datum: 1 april 2009

  • Rechtbankniveau: ABRvS

  • Rechtsgebied: Bestuursrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Het college B&W van Steenwijkerland heeft op 22 december 2006 bij besluit een kampeerexploitatievergunning onder voorschriften verleend aan Recracenter B.V. Tegen dit besluit hebben Recracenter en vier omwonenden bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar heeft het College de vergunning alsnog ingetrokken. Recracenter stelt beroep in tegen dit besluit op bezwaar en dit beroep wordt ongegrond verklaard door de rechtbank. Hiertegen stelt Recracenter hoger beroep in bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat zij vinden dat het College buiten het geschil is getreden bij het besluit op bezwaar. Recracenter betoogt dat daartoe dat het intrekken van het begunstigende besluit van 22 december 2006 (het verlenen van de vergunning) in strijd is met het verbod van reformatio in peius.

Rechtsvraag

Is een bestuursorgaan gebonden aan de argumenten en omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld? En is het in strijd met het verbod van reformatio in peius om bij het besluit op bezwaar een begunstigende beschikking in te trekken?

ABRvS

De Afdeling stelt dat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. Deze heroverweging is niet gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Indien er geen sprake is van besluitonderdelen, kan het bestuursorgaan alles heroverwegen. In dit geval heeft het college bij het besluit op bezwaar vastgesteld dat de recreatieobjecten niet voldoen aan een in de rechtspraak neergelegd criterium, waartoe het College de vergunning alsnog diende te weigeren. Dat dit een achteruitgang betreft voor een belanghebbende, is dus niet in strijd met het verbod op reformatio in peius, omdat het College is gehouden aan de wet. Het feit dat een belanghebbende ook achteruit kan gaan op de beslissing is eigen aan de bestuurlijke heroverweging.