Bestuursrecht – Finale geschilbeslechting ECLI:NL:RVS:2013:BZ4937

  • Datum: 20 maart 2013

  • Rechtbankniveau: ABRvS

  • Rechtsgebied: Bestuursrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Bij besluit van 24 januari 2012 heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van appellant als bedoeld in art. 37, lid 1 van het Kr, gelezen in samenhang met art. 58, lid 1 van de Wvw 1994, dient te worden afgewezen. Appellant betoogt dat de RDW dat verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens appellant was de RDW gehouden de onjuiste kentekenregistraties ongedaan te maken. De RDW was ervan op de hoogte dat kentekenregistraties in verband met identiteitsfraude ten onrechte op zijn naam zijn gesteld.

Rechtsvraag

Moet de RDW alsnog de gestelde feiten onderzoeken en een nieuw besluit te nemen, ook als appellant geen belang meer heeft bij deze procedure?

ABRvS

Volgens de Afdeling had de RDW bij de inhoudelijke behandeling van appellants verzoek moeten onderkennen dat dit mede een beroep op artikel 8 van het EVRM inhield en dat het derhalve gehouden was te onderzoeken of de gestelde feiten juist waren en in dat geval de onterechte registraties met terugwerkende kracht ongedaan te maken. De positieve verplichting die uit artikel 8 van het EVRM voortvloeit, noopt in dat geval, tot toepassing van art. 37 lid 1 Kr jo art. 58 lid 1 Wvw 1994 jo art. 40 lid 2 Kr met terugwerkende kracht. Dat appellant geen belang meer heeft bij deze procedure, zoals de RDW heeft gesteld, kan de Afdeling daarom niet volgen. De RDW heeft inmiddels bij besluit van 20 februari 2012 weliswaar alle tenaamstellingen vervallen verklaard, maar daar geen terugwerkende kracht aan verleend.

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de RDW opdragen om binnen acht weken alsnog te onderzoeken of de door appellant gestelde feiten juist zijn en zo nodig het besluit te wijzigen dan wel een nieuw besluit te nemen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.