Strafrecht – Criteria toepassing bewijsuitsluiting i.d.z.v. art. 359a Sv, NJ 2013 308
Datum: 19 februari 2013
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 359a Sv
Casus
Aan verdachte werd in deze casus ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met anderen hennepplanten heeft geteeld, bereid en/of verwerkt. Het ging om een hoeveelheid van ongeveer 471 gram aan hennepplanten. Het tweede feit wat aan de verdachte ten laste was gelegd betrof diefstal van energie. In hoger beroep werd verdachte van beide feiten vrijgesproken. Het hof overwoog hiertoe dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs omdat de strafvorderlijke belangen van de verdachte op grove wijze geschonden zouden zijn. Opsporingsambtenaren zouden de woning van verdachte zonder toestemming hebben betreden, met slechts een machtiging van de hulpofficier van justitie. Deze hulpofficier zou volgens de verdediging niet gecertificeerd zijn om deze machtiging af te geven. Dit zou dan moeten leiden tot bewijsuitsluiting wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Het OM stelde hier tegenover dat er wel degelijk sprake zou zijn geweest van een gecertificeerde hulpofficier en dat dus het bewijs wel rechtmatig zou zijn verkregen. Volgens het hof is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv doordat de woning niet had mogen worden betreden door de opsporingsambtenaren zonder toestemming van een bewoner of machtiging van een bevoegde autoriteit. Door op deze wijze te handelen is er inbreuk gemaakt op de belangen van de verdachte en dient het bewijs dat door deze handeling is vergaard te worden uitgesloten. Het OM is het hier niet mee eens en gaat in cassatie.
Rechtsvraag
Hoe dient art. 359a Sv te worden toegepast en welke rechtsgevolgen kunnen er aan worden verbonden als er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in dit artikel?
Lagere rechters
Lagere rechters kwamen tot een vrijspraak van de verdachte, omdat er sprake zou zijn geweest van een onrechtmatige bewijsvergaring nu opsporingsambtenaren zonder toestemming van een bewoner of machtiging van een bevoegde instantie waren overgegaan tot het binnengaan van de woning van de verdachte. Het bewijs dat hiermee was verkregen, diende volgens de feitenrechters te worden uitgesloten waardoor er een vrijspraak van de verdachte volgde.
Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat bij toepassing van art. 359a Sv altijd de daar genoemde factoren in overweging dienen te worden genomen. Verder acht de Hoge Raad het van belang dat het niet zo is dat een vormverzuim altijd dient te leiden tot een van de in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolgen. Het verbinden van een rechtsgevolg aan het vormverzuim is een bevoegdheid voor de rechter en geen plicht. De rechter kan dus te allen tijde afzien van het toepassen van een van de bedoelde rechtsgevolgen en kan dan volstaan met de enkele vaststelling dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in dit artikel. De categorieën waarin de rechter tot bewijsuitsluiting kan overgaan zijn: (1) als het recht op een eerlijk proces is geschonden, (2) als een ander belangrijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden en bewijsuitsluiting noodzakelijk is om dit voortaan te voorkomen en (3) in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij structurele vormverzuimen.