Strafrecht – Aanhoudingsverzoeken en aanwezigheidsrecht, NJ 2018 1934
Datum: 16 oktober 2018
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: /
In dit overzichtsarrest maakt de HR algemene opmerkingen betreffende de wijze waarop verzoeken tot aanhouding die verband houden met het aanwezigheidsrecht van de verdachte, waaronder begrepen het recht van de verdachte om in zijn afwezigheid ter zitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te laten verdedigen, moeten worden onderbouwd en door de rechter beoordeeld. Aan de hand van eerdere rechtspraak worden een aantal algemene opmerkingen gemaakt.
Casus
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank van Amsterdam op 21 april 2016 veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur voor 1) het beledigen van een ambtenaar in functie en 2) voor wederspannigheid. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 3 februari 2017 dit vonnis bevestigd.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2017 komt naar voren dat de raadsvrouw namens verdachte een verzoek tot aanhouding heeft ingediend bij het hof, zodat verdachte gebruik kon maken van zijn aanwezigheidsrecht. Verdachte zou niet aanwezig kunnen zijn bij de zitting op 20 januari, omdat hij op 18 januari 2017 een tweede kindje heeft gekregen. Zowel kind als moeder zijn nog in het ziekenhuis. Het kindje heeft een moeilijke start gehad en is via keizersnede geboren. Zijn partner heeft een psychiatrische achtergrond en moet medicatie slikken. Bovendien draagt verdachte zorg voor zijn andere kindje van twee jaar. Verdachte wilt graag zo veel mogelijk aanwezig zijn in het ziekenhuis.
Ook deelt de raadsvrouw mee dat zij het proces-verbaal dat door verbalisanten is opgemaakt betreffende het voorval niet heeft ontvangen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er een omstander aanwezig was die mogelijk heeft gehoord wat er door verdachte tegen verbalisant is gezegd. De raadsvrouw verzoekt om de omstander te kunnen horen.
Het hof wijst het verzoek om omstander te horen af, nu er niet wordt voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium. Echter wordt niet ingegaan op het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden in het belang van het aanwezigheidsrecht van verdachte. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
Oordeel HR
Een verzoek tot aanhouding kan door de verdachte of diens gemachtigde raadsman ter terechtzitting worden gedaan. Het verzoek kan ook voorafgaande aan de zitting worden gedaan, maar de uiteindelijke beslissing dient ter terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal te worden vastgelegd.
De beoordeling door de feitenrechter geschiedt als volgt:
1. De rechter beoordeelt of de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid aannemelijk is. Indien het niet aannemelijk is wordt het verzoek afgewezen. Is de omstandigheid wel aannemelijk dan volgt punt 2.
2. De rechter dient een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat hierbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht (art. 6, lid 3 sub c EVRM) en om het belang dat zowel de verdachte als de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Bij afwijzing van het verzoek moet de rechter deze afweging motiveren.
In geval dat ziekte de verhindering van de verdachte veroorzaakt en dat in verband hiermee schorsing wordt verzocht, voldoet de rechter aan dit verzoek om de verdachte alsnog de gelegenheid te geven om behandeling van zijn zaak op terechtzitting aanwezig te zijn. Echter kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering in het gedrang komt en dat dit belang onder gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn.