Strafrecht – Hauschildt tegen Denemarken, NJ 1990, 627

  • Datum: 24 mei 1989

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6 EVRM

Casus

In deze casus werd de verdachte die gearresteerd was wegens verdenking van het plegen van een strafbaar feit, in voorlopige hechtenis geplaatst door een rechtbank in Denemarken. Zijn zaak zou door dezelfde rechtbank worden beslecht als door welke zijn voorlopige hechtenis was bevolen. Eenmaal bij het onderzoek ter terechtzitting bleken de rechters dezelfde rechters te zijn als zij die zijn voorlopige hechtenis hadden bevolen. Hauschildt is het hier niet mee eens en stapt naar het EHRM met de klacht dat er geen sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM door het gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. Zij waren immers al eerder in het proces bij zijn zaak betrokken geweest en konden daarom volgens Hauschildt niet ook nog eens degenen zijn die een oordeel over zijn zaak zouden moeten vellen.

Rechtsvraag

Is er sprake van onpartijdigheid van de rechters in de zin van art. 6 EVRM als dezelfde rechters die voorlopige hechtenis hebben bevolen bij de verdenking van het plegen van een strafbaar feit ook de rechters zijn die een eindoordeel vellen over deze zaak?

Lagere rechters

In eerste aanleg en in hoger beroep was verdachte veroordeeld wegens wederspannigheid in de zin van art. 180 Sv. In hoger beroep overwoog het hof dat de staandehouding nog voortduurde op het moment dat verdachte naar zijn gegevens werd gevraagd. Toen hij weigerde hier relevante antwoorden op te geven, hebben de verbalisanten hem vastgepakt, waarna verdachte zich met geweld hiervan probeerde te onttrekken. Volgens het hof was er ten tijde van het opnieuw vastpakken van de verdachte nog steeds sprake van een situatie waarin de bevoegdheid tot staande houden bestond in de zin van art. 52 Sv.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Ook in deze zaak begint het Hof met te overwegen dat de onpartijdigheid uiteenvalt in een subjectieve en een objectieve test. De enkele schijn van partijdigheid is al voldoende om aan te tonen dat de rechter geen voldoende waarborgen biedt op twijfels over zijn onpartijdigheid de das om te doen. Wel dient hierbij in het oog te worden gehouden dat het feit dat de onderzoeksrechter ook betrokken is bij de zaak als zittingsrechter niet per direct inhoudt dat er sprake is van partijdigheid. Doordat er hier echter sprake was van het feit dat dezelfde rechters de zaak dienden te beslechten die de voorlopige hechtenis hadden bevolen, kon volgens het EHRM niet langer gesproken worden van onpartijdigheid van de rechters in de zin van art. 6 EVRM. De rechters die de voorlopige hechtenis hebben bevolen, mogen niet ook nog betrokken worden bij het vellen van een oordeel over de betreffende zaak.