Strafrecht – Moord op afstand ECLI:NL:HR:1986:AC4107
Datum: 15 april 1986
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: 48 en 289 Sr
Casus
De verdachte handelt tezamen en in vereniging met anderen, die opzettelijk en met voorbedachte rade A. Gulbay van het leven beroven. De verdachte heeft van tevoren samen met zijn mededaders het plan gemaakt Gulbay te doden. Ter uitvoering van dit plan hebben zij de door hen noodzakelijk geachte maatregelen getroffen, bestaande uit het van elders halen van een aan hem, de verdachte, toebehorend vuurwapen en het proefrijden van de te volgen route naar de plaats van het misdrijf. Kort daarna nemen de mededaders Gulbay mee naar de plaats van het misdrijf vuren vanaf (zeer) korte afstand schoten op het lichaam van Gulbay, die tot de dood van Gulbay leiden.
Rechtsvraag
Is de lijfelijke aanwezigheid bij diefstal noodzakelijk voor de kwalificatie van deelneming bij het ten laste gelegde delict?
Hoge Raad
Het blijkt uit de bewijsmiddelen dat tussen verdachte en medeverdachten een zo nauwe samenwerking heeft bestaan die op niets anders dan de dood van Gulbay gericht kon zijn, dat verdachte als mededader dient te worden aangemerkt en dat daaraan niet in de weg staat dat verdachte niet aanwezig was bij het lossen van de dodelijke schoten.
Rechtsregel
Ook uit dit arrest blijkt dat de Hoge Raad bepaalt dat het voor de kwalificatie als mededader niet noodzakelijk is dat diegene een (hele) uitvoeringshandeling heeft verricht.