Strafrecht – Saïdi tegen Frankrijk, NJ 1994 358

  • Datum: 20 september 1993

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Saïdi was een Tunesiër die woonde in Frankrijk. Op een dag werd hij gearresteerd in verband met de dood van twee mannen door heroïnegebruik. De informatie op basis waarvan Saïdi gearresteerd werd, was afkomstig van de drugsscene. Bij het verhoor wordt aan Saïdi gevraagd of hij de betrokkenen kent. Vervolgens wordt hij door die drugsverslaafden geïdentificeerd door middel van een spiegel identificatie. Op basis van deze informatie wordt Saïdi beschuldigd voor het dealen in heroïne en het in bezit hebben daarvan. Tevens wordt Saïdi beschuldigd voor dood door schuld vanwege de twee sterfgevallen door heroïnegebruik. Door de advocaat van Saïdi wordt een brief geschreven aan de onderzoeksrechter voor een confrontatie tussen Saïdi en de mannen die hem hebben beschuldigd. Saïdi zou namelijk onschuldig zijn. Deze confrontatie vindt echter nooit plaats. Saïdi wordt veroordeeld voor de feiten die hem ten laste zijn gelegd. Eenmaal bij het Cour de Cassation klaagt Saïdi over het feit dat art. 6 EVRM is geschonden. De feitenrechters die hem hadden veroordeeld, hebben hun oordeel namelijk puur gebaseerd op de spiegel verklaringen door de drugsverslaafden. Dit vormt volgens Saïdi geen strafrechtelijk bewijs.
Saïdi wilt hiermee naar het EHRM, maar de Franse regering voert als verweer aan dat niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.

Rechtsvraag

Vormt het gebruiken van spiegel identificaties en informatie afkomstig uit de drugsscene voldoende bewijs om iemand te kunnen veroordelen of had de verdachte nog in de gelegenheid moeten worden gesteld om de confrontatie aan te gaan met zijn beschuldigers en eventueel getuigen op te roepen? (art. 6 EVRM)

Lagere rechters

De lagere rechters kwamen allen tot een veroordeling van Saïdi, op basis van de informatie die aan hen ter beschikking werd gesteld door mensen uit de directe omgeving van Saïdi. Hem werd echter niet de gelegenheid geboden om de personen te horen die hem hadden aangeklaagd of geïdentificeerd.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Het Hof overweegt ten eerste dat het preliminaire verweer wordt verworpen. Vervolgens buigt het EHRM zich over het materiële geding. Saïdi had namelijk in eerste aanleg al laten weten dat hij graag een confrontatie zou willen met de personen die hem hadden aangeklaagd of geïdentificeerd. Hij was immers alleen via spiegel identificaties geïdentificeerd. Ook wilde Saïdi de mogelijkheid om de voor hem belastende verklaring te weerleggen. Gedurende het gehele proces bleef Saïdi ontkennen dat hij schuldig was. Nu de feitenrechters geen ander bewijsmateriaal hebben gebruikt dan de verklaringen die tegen Saïdi waren afgelegd en de spiegel identificaties die waren gedaan en ook de wensen van Saïdi op geen enkele wijze zijn ingewilligd, ondanks het feit dat daar wel de mogelijkheid toe bestond, komt het Hof tot het oordeel dat er sprake is van schending van art. 6 EVRM.
Door op deze wijze te handelen, hebben de Franse rechters Saïdi geen fair trial in de zin van art. 6 EVRM geboden en is daardoor de verplichting uit het verdrag geschonden.