Strafrecht – Parkeerwachter HR 19 september 1988, NJ 1989/379

  • Datum: 19 september 1988

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: –

Casus

Een man parkeert zijn auto op een plek waar dit niet mag en wordt hierop aangesproken door een parkeerwachter. De parkeerwachter zegt tegen de man dat hij bij de volgende keer foutparkeren een proces-verbaal zal opmaken. De man werd ondanks de opmerking van de parkeerwachter toch vervolgd voor de parkeerovertreding.

Rechtsvraag

Dient het OM op grond van het vertrouwensbeginsel, wegens de opmerking van de parkeerwachter, niet-ontvankelijk te worden verklaard?

Hoge Raad

De rechtbank oordeelt dat de man uit de opmerking van de parkeerwachter mocht afleiden dat er deze keer geen vervolging plaats zou vinden, het OM dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van de rechtbank aan en stelt dat de man, gezien de omstandigheden waarin de uitspraak werd gedaan en de aard van de overtreding, gerechtvaardigd op de uitspraak van de parkeerwachter mocht vertrouwen. Nu het OM de man toch heeft vervolgd, handelt zij in strijd met het vertrouwensbeginsel en derhalve dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Rechtsregel

Er moet (gelet op de gedraging) gekeken worden wanneer er een schending is van het vertrouwensbeginsel. Wanneer iemand een toezegging krijgt van een autoriteit, is het vaak zo dat hierdoor het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat dat er geen vervolging kan plaatsvinden. Hierbij is het dus wel van belang welke autoriteit geraadpleegd wordt en met betrekking tot welk onderwerp. Het Openbaar Ministerie kan ingevolge het vertrouwensbeginsel aan een opmerking van een parkeerwachter worden gehouden.