Strafrecht – Muilkorf ​​ECLI:NL:HR:1897:1

  • Datum: 12 april 1897

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 214 lid 2 en art. 1 Sv

Casus

Er is in casu sprake van een slachtoffer, verdachte en medeverdachte. Terwijl het slachtoffer op weg is naar huis, komen de twee verdachten naast hem fietsen en dwingen hem mee te gaan naar de woning van de medeverdachte. Hier wordt het slachtoffer met geweld gedwongen plaats te nemen achter een computer en in te loggen op zijn Runescape-account. Dat is een online game dat zowel door het slachtoffer als de verdachten wordt gespeeld. Vervolgens wordt het slachtoffer, nog steeds met geweld, gedwongen virtuele voorwerpen van zijn eigen account te verplaatsen naar de spelomgeving. Het gaat hierbij om voornamelijk om het virtuele object van een amulet. Na het plaatsen van dit virtuele object in de spelomgeving kan de verdachte dit amulet verplaatsen naar zijn eigen account op Runescape. Hierdoor is niet het slachtoffer meer in bezit van de virtuele objecten, in het bijzonder het amulet, maar de twee verdachten.

Vervolgens laten ze het slachtoffer weer gaan. Het slachtoffer gaat naar de politie om een diefstal van de virtuele goederen te melden.

Rechtsvraag

Kan een virtueel object als een ‘goed’ worden beschouwd? Met als gevolg dat het wegnemen van het virtueel object, het amulet uit de online game Runescape, gezien kan worden als diefstal betreffende art. 310 Sr?

Hoge Raad

Het Elektriciteitsarrest kan hierbij worden gehaald en daaruit blijkt dat de eis van stoffelijkheid niet direct nodig is voor diefstal. De Hoge Raad concludeerde dat deze virtuele objecten wel als goed konden worden beschouwd. De reden hiervoor is dat de objecten door middel van tijdsinvestering en inspanning zijn verkregen. Daarnaast hebben de virtuele objecten een reële waarde. Ook is het bezit ervan voor zowel de verdachten als het slachtoffer uiterst begerenswaardig. Om deze redenen vertegenwoordigen de virtuele objecten dus een bepaalde waarde. Het slachtoffer had de beschikkingsmacht over het virtuele object zodra hij inlogde op de online game. Door het inloggen en het dwingen van het overzetten van deze virtuele objecten naar de verdachten kregen de verdachten de beschikkingsmacht over de objecten. Geconcludeerd kan worden dat de virtuele objecten individualiseerbaar en voor bezit vatbaar waren. Ook is er voldaan aan de overige voorwaarden van diefstal (art. 310 Sr).

Het belangrijkst is dat de virtuele objecten, met name het amulet, in het spel een bepaalde waarde vertegenwoordigen en ook in het spel een bepaald persoon als enige beschikkingsbevoegd is over de objecten. Door de Hoge Raad wordt daarom geconcludeerd dat er sprake is van diefstal ondanks dat het een niet stoffelijk object is.