Strafrecht – Kruslin & Huvig ECLI:NL:XX:1990:AD5851,

  • Datum: 24 april 1990

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 8 EVRM

Casus

Kruslin- zaak: In verband met het onderzoek naar de moord op Jean Baron is een machtiging afgegeven om telefoongesprekken van Dominique Terrieux, verdachte in deze zaak, af te luisteren. Kruslin heeft in de periode dat de gendarmerie de telefoongesprekken van Dominique Terrieux aftapte, gebruik gemaakt van deze telefoonlijn en informatie losgelaten over een andere moordzaak (Gerbe d’Or). De gendarmerie heeft vervolgens de politie geïnformeerd over de inhoud van deze gesprekken, waarna een strafrechtelijk onderzoek gestart is naar de moord op Gerbe d’Or. Kruslin is als verdachte gearresteerd. Kruslin stelt zich vervolgens op het standpunt dat het bewijs onrechtmatig verkregen is, omdat het bevel tot aftappen van telefoongesprekken niet tot hem gericht was, maar gegeven was in relatie tot een andere strafzaak. Het Hof verwerpt dit verweer met het argument dat de wet rechters niet verbied gebruik te maken van materiaal uit een andere strafzaak en zo de waarheid boven water te brengen, mits verdachten hierop kunnen reageren. Kruslin casseert met als argument dat art. 8 EVRM geschonden is. Het Franse Hof van Cassatie verwerpt dit beroep op dezelfde gronden als het Hof van Toulouse. Kruslin stelt beroep in bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens die de zaak voorlegt aan het EHRM.

Huvig-zaak: Naar aanleiding van een klacht van de belastingdienst is een gerechtelijk onderzoek gestart tegen Jacques Huvig en zijn vrouw, waarbij tevens een bevel tot aftappen van hun telefoongesprekken gegeven is. Het echtpaar Huvig stelt zich op het standpunt dat het bewijsmateriaal, inclusief de telefoontap, nietig is. Dit verweer is verworpen met het argument dat de onderzoeksrechter bevoegd is om telefoongesprekken af te tappen en zij niet in hun rechten zijn aangetast, omdat het bewijs verkregen uit de telefoontap niet als basis heeft gediend voor de vervolging. In hoger beroep werd deze uitspraak bekrachtigd.
Huvig casseert vervolgens met het standpunt dat er geen basis te vinden is in het Franse strafvorderingsrecht voor de bevoegdheid van de onderzoeksrechter om telefoongesprekken af te tappen en dat hij geïnformeerd moest worden over het zwijgrecht en het recht op rechtsbijstand. Dit verweer wordt door de cassatierechter verworpen. Het echtpaar Huvig dient een klacht in bij de Europese Commissie voor de Rechten van de mens op grond van art. 6 lid 1 EVRM, art. 6 lid 3 (a) EVRM en art. 8 EVRM. De klacht gebaseerd op art. 8 EVRM wordt voorgelegd aan het EHRM.

Rechtsvraag

Is het aftappen van telefoongesprekken in Frankrijk in strijd met art. 8 EVRM, wat als eist stelt dat inmenging in het recht op eerbiediging van privéleven en correspondentie bij wet voorzien moet zijn?

Oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Om vast te stellen of er een schending van art. 8 EVRM (privacy) is, moet eerst gekeken worden of de schending bij wet voorzien is. Dit is het geval als er een basis in de nationale wet is en als de wet voldoet aan de volgende kwaliteitseisen; de wet moet toegankelijk (accessible) en voorzienbaar (foreseeable) zijn, waarbij ook gekeken wordt naar ongeschreven recht, en verenigbaar met de rule of law. Daarnaast moet de inmenging een legitiem doel beogen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Het EVRM oordeelde dat er weliswaar een basis in de nationale wet te vinden was en dat de wet toegankelijk was, maar dat de wettelijke regeling niet voorzienbaar was. Vereist is namelijk dat de wet voldoende duidelijk is, zodat de burger uit de wet kan afleiden in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden de overheid inbreuk mag maken op het recht op eerbiediging van privéleven en correspondentie (foreseeable) en dat er grenzen in de wet aangegeven worden, zodat misbruik en willekeur voorkomen wordt (rule of law). Aangezien dit niet het geval was, heeft het EHRM schending van art. 8 EVRM aangenomen.