Strafrecht – Keskin tegen Nederland, NJ 2019/93

  • Datum: 19 januari 2021

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 6 EVRM

Casus

Keskin, de verdachte, is door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf voor het leidinggeven aan fraudedelicten. De veroordeling is gebaseerd op zes getuigenverklaringen die bij de politie waren afgelegd. De verdachte verzocht het hof om de getuigen plus een zevende persoon te mogen horen bij de raadsheer-commissaris. Dit verzoek is, ondanks steun van de officier van justitie, door het hof afgewezen omdat er volgens het hof sprake was van het verdedigingsbelang en het belang tot het horen van de getuigen niet voldoende was onderbouwd. Bij deze beoordeling werd ook meegenomen dat de verdachte zelf geen verklaring heeft afgelegd en dus geen vragen heeft beantwoord.
Verdachte is tegen dit besluit in hoger beroep gegaan. Ook in hoger beroep is verdachte veroordeeld, wel met een vermindering van negen naar zes maanden. Vervolgens heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld dat door de Hoge Raad niet ontvankelijk is verklaard.
Volgens de verdediging is er sprake van een schending van art. 6, lid 1 en 3 sub d, EVRM en dus is de zaak uiteindelijk voorgelegd aan het EHRM.

Beoordeling EHRM

Bij de beoordeling of er sprake is van een schending van art. 6 EVRM dient er te worden gekeken naar de eerlijkheid van de procedure als geheel. Het Hof herhaalt dat het aan de nationale rechters is om bewijsmateriaal te beoordelen en dat de toelaatbaarheid van bewijs is eerste plaats gereguleerd wordt door het nationale recht. Het EHRM zal dan ook nagaan of de procedure als geheel, met inbegrip op de wijze waarop het bewijs is verkregen, eerlijk is verlopen.
Art. 6 lid 3 onder d EVRM voorziet in een recht met betrekking tot het horen van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd, ook wel getuigen à charge of prosecution witnessess. Ook omvat dit het recht om getuigen te bevragen.

Het EHRM heeft algemene beginselen ontwikkeld voor:
1. de toelaatbaarheid van bewijs gebaseerd op verklaringen van getuigen die niet door de verdediging zijn gehoord en ook niet ter zitting zijn verschenen;

2. het recht van de verdediging tot het horen van “prosecution witnesses”;

3. en het recht van de verdediging tot het horen van “defence witnesses”.

In deze zaak vallen de eerste twee gevallen samen. Het Hof heeft om die reden, bij de beoordeling, de vereisten voor de twee situaties samen genomen. Het EHRM beoordeelde het volgende:

bij het beoordelen van een getuigenverzoek mag niet meespelen of een verdachte zelf een verklaring heeft afgelegd;

ten aanzien van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd dient de verdediging in de mogelijkheid te worden gesteld deze te horen. Het belang van de verdediging is gegeven indien deze verklaring bij een veroordeling voor het bewijs wordt gebruikt en behoeft geen verdere motivering.

De getuigenverklaringen waren niet het enige bewijs. Echter wordt niet aangegeven hoeveel gewicht er precies aan de verklaringen is toegekend. Het EHRM is van mening dat de verklaringen wel zo belangrijk waren dat zij waarschijnlijk bepalend waren voor de uitkomst van de zaak.

Er was geen sprake van voldoende compenserende factoren. Door het gerechtshof is niet onderbouwd waarom de verklaring als geloofwaardig zijn aangemerkt. Ook blijkt niet uit het vonnis dat minder waarde is toegekend aan de verklaringen.

Al met al kwam het EHRM tot de conclusie dat er sprake is van een schending van art. 6 lid 1 en 3 onder d EVRM.