Strafrecht – Dronken broer NJ 1996, 23

  • Datum: 5 september 1995

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: /

Casus

Twee broers en een vriend zaten samen in een auto. Op den duur botste de auto tegen een reclamebord aan. Er werd vervolgens gewoon doorgereden. De broers en hun vriend legden de verklaring af dat één van hen dronken achter het stuur had gezeten en dat ze daardoor tegen het reclamebord aangereden waren. Er werd een straf aan de automobilist ten laste gelegd wegens dronkenschap tijdens het autorijden. Na verloop van tijd komt echter een andere verklaring boven water: er zou geen sprake zijn geweest van een dronken automobilist. Degene achter het stuur zou niet de dronken broer zijn maar de broer die geen rijbewijs had. In de veronderstelling dat de straf voor rijden zonder rijbewijs hoger zou zijn dan de straf voor dronkenschap tijdens het autorijden, hadden de broers de valse verklaring omtrent de dronkenschap afgelegd. Dit was nieuwe informatie waar de rechter ten tijde van het wijzen van het vonnis nog niet van op de hoogte was. Op grond van deze nieuwe informatie vordert het OM herziening van het vonnis.

Rechtsvraag

Kan een reeds in kracht van gewijsde gegaan vonnis ten voordele van de verdachte worden herzien in de zin van art. 482a Sv als er sprake is van nieuwe bewijsmiddelen zoals een verklaring?

Lagere rechters

De rechtbank had in deze zaak de broer die achter het stuur had gezeten vanwege dronkenschap, Francois, veroordeeld voor dronkenschap tijdens het autorijden. Toen de zaak bij het hof belandde, verschenen de broers niet in het geding. Het hof wees daarop bij verstek dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf toe aan Francois. Hierna kwam Michel dus met de verklaring dat het niet Francois was die met een slok op achter het stuur was gaan zitten maar dat hij het was die had gereden zonder dat hij over een rijbewijs beschikte. Dit zou betekenen dat de lagere rechters dus de verkeerde broer zouden hebben bestraft. Toen het OM vervolgens om herziening van het vonnis vroeg, kwam de zaak bij de Hoge Raad terecht.

Hoge Raad

De Hoge Raad verklaart de aanvraag van het OM tot herziening van het vonnis gegrond. Nu er hier sprake is geweest van een valse bekentenis, is er sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457 lid 1 sub 2 Sv. Volgens de Hoge Raad is het de materiële waarheid die er toe doet. Aan de hand daarvan dient een zaak beslecht te worden. Er was immers een verkeerde broer gestraft. Volgens de Hoge Raad weegt het voorkomen van bestraffing van onschuldigen erg zwaar. De aanvraag voor herziening van het vonnis ten voordele van de verdachte (die immers het feit achteraf niet heeft begaan) wordt daarom door de Hoge Raad toegewezen.