Strafrecht – Brogan tegen het Verenigd Koninkrijk, NJ 1989 815

  • Datum: 29 november 1988

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Strafrecht

  • Wetsartikelen: Art. 5 EVRM

Casus

Brogan en een paar anderen waren in hun woningen gearresteerd. Zij werden verdacht van betrokkenheid bij het plegen van terroristische handelingen. Na hun arrestatie werden zij ieder vijf á zes dagen gevangen gehouden. Ze weigerden allen te antwoorden op de aan hen gestelde vragen. Na deze tijdsduur werden zij in vrijheid gesteld. De grondslag van de arrestatie en gevangenhouding was art. 12 van de toen geldende Prevention of Terrorism Act. Deze wet gaf de opsporingsambtenaren de bevoegdheid om zonder dat hiervoor een machtiging werd afgegeven, over te gaan tot arrestatie als er sprake is van redelijke gronden om betrokkenheid bij het verrichten van terroristische handelingen te vermoeden. In principe mag er hierna worden overgegaan tot een gevangenhouding van maximaal 48 uur. Deze tijd kan verlengd worden met ten hoogste vijf dagen. Brogan en de anderen zijn het niet eens met de wijze waarop er jegens hen gehandeld is.
Hun zaak had onmiddellijk moeten worden voorgeleid voor de rechter. Daarom klagen zij bij het EHRM wegens schending van art. 5 EVRM.

Rechtsvraag

Wat wordt er in art. 5 EVRM bedoeld met de term onmiddellijk en hoe verhoudt dat zich met de feiten in het onderhavige geval?

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Volgens het EHRM betekent het enkele feit dat Brogan en de anderen na hun gevangenneming niet in staat van beschuldiging waren gesteld, niet dat er sprake is van schending van art. 5 EVRM. In deze casus blijken er geen redenen te zijn om aan te nemen dat het onderzoek in het kader van verdenking van terroristische misdrijven niet te goeder trouw is geweest. Ook is niet gebleken van feiten die aantoonden dat de gevangenneming van Brogan en de anderen niet beoogde om bij te dragen aan dat onderzoek. Daarom kan er niet worden gesproken van schending van art. 5 lid 1 EVRM. Verder overweegt het EHRM dat art. 5 lid 3 EVRM een fundamenteel mensenrecht bevat; het recht op bescherming van de individuele vrijheid tegen inbreuken door de staat. Een essentieel element om dit recht te bewerkstelligen is rechterlijke controle. Dit vloeit voort uit de eis dat een zaak onmiddellijk dient te worden voorgeleid voor de rechter. Of daar sprake van is geweest, dient in het licht van de omstandigheden van het geval te worden bekeken. Volgens het EHRM is het feit dat de arrestatie en gevangenhouding van Brogan waren bedoeld om de samenleving als geheel tegen terrorisme te beschermen onvoldoende om naleving van art. 5 lid 3 EVRM te verzekeren. Het EHRM komt dus wel tot een schending van art. 5 lid 3 EVRM.