Staatsrecht – Refah Partisi appl. nrs. 41340/98, 41342/98, 41343/98 & 41344/98)

  • Datum: 13 februari 2003

  • Rechtbankniveau: EHRM

  • Rechtsgebied: Staatsrecht

  • Wetsartikelen: Art. 11 EVRM

Casus

Refah Partisi is een politieke partij in Turkije met vertegenwoordigers in zowel de lokale als nationale parlementen. Op nationaal niveau wordt een procedure gestart om de Refah Partisi te ontbinden, omdat zij ideeën in strijd met de seculiere staat zou uitdragen. Refah Partisi gaat hiertegen in bezwaar en de zaak eindigt voor het Turkse Constitutionele Hof. Het Constitutioneel Hof oordeelt dat politieke partijen, ondanks dat zij een grotere bewegingsvrijheid hebben, niet boven de wet staan. Op basis van handelingen en uitspraken van partijleiders en partijleden wordt Refah Partisi verboden. Refah Partisi dient een klacht in bij het EHRM.

Rechtsvraag

Is het verbod van de Refah Partisi in strijd met art. 11 EVRM, dat de vrijheid van vereniging waarborgt?

Overweging

Het hof stelt eerst vast dat er sprake is van een inbreuk op art. 11 EVRM, omdat een inbreuk wordt gemaakt op het recht van vereniging. Daarna moet vastgesteld worden of de inbreuk rechtvaardig is. De inbreuk was bij wet voorzien. Daarbij moet sprake zijn van een legitiem doel. Er zijn in casu meerdere legitieme doelen: de bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, het voorkomen van wanordelijkheden, strafbare feiten en de rechten en vrijheden van anderen. Ten slotte moet de inbreuk van belang zijn in de democratische samenleving. De Refah Partisi streeft naar pluralisme van het rechtsstelsel, de invoering van de sharia en het aanzetten tot de jihad. Dit levert een bedreiging op voor de democratische samenleving.

Rechtsregel

Een politieke partij kan campagne voeren voor een wetswijziging als de gebruikte middelen wettig en democratisch zijn. De voorgestelde wijziging moet zelf te verenigen zijn met fundamentele democratische principes. Politieke partijen die aanzetten tot geweld of een beleid propageren dat niet overeenkomt met de regels van de democratie kunnen geen bescherming van de Conventie inroepen.

Beperking van artikel 11 EVRM moet aan zwaardere voorwaarden voldoen wanneer het gaat om politieke partijen. De margin of appreciation is in die gevallen dan ook klein. Een staat hoeft echter niet te wachten met het beperken van de vrijheid tot de partij de macht genomen heeft, een directe en actuele dreiging is voldoende.