Internationaal recht – Marckx ECLI:NL:XX:1979:AC3090

  • Datum: 13 juni 1979

  • Rechtbankniveau: EHVRM

  • Rechtsgebied: Internationaal recht

  • Wetsartikelen: Art. 8 en 14 EVRM

Casus

Een ongehuwde vrouw, afkomstig uit België, wendde zich samen met haar dochter tot het Europese Hof. Het Belgische recht was volgens hen in strijd met het EVRM. Een ongehuwde moeder kon volgens het Belgische recht alleen een juridische band met haar kind krijgen nadat zij het had erkend. Dit was volgens hen strijdig met art. 8 EVRM, waarin de waarborging van het recht op gezinsleven is opgenomen. Ook vonden zij dat het Belgische recht discrimineert tussen wettige en natuurlijke kinderen. Dit zou in strijd zijn met art. 14 EVRM.

Rechtsvraag

Zijn de Belgische bepalingen in strijd met art. 8 en art. 14 EVRM?

Overweging

Het EHRM achtte beide klachten van moeder en dochter gegrond. Wat betreft art. 8 EVRM oordeelde het hof dat het gezinsleven ten minste betrekkingen tussen naaste bloedverwanten inhoudt. De eerbiediging van dit gezinsleven moest de Belgische staat bewerkstelligen door de normale ontwikkeling van deze betrekkingen toe te laten. Erkenning van het kind mocht dus niet verplicht worden. Verder oordeelde het Hof dat de uitleg van art. 14 EVRM meebrengt dat het onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen in het licht van dat artikel moet worden afgewezen.

Rechtsregel

Naaste bloedverwanten van een kind hebben vanaf de geboorte al betrekkingen met de pasgeborene, zonder dat hier erkenning van het kind voor vereist is. Ook mag er geen onderscheid worden gemaakt tussen wettige en natuurlijke kinderen.