Internationaal recht – Congo/Rwanda

  • Datum: 3 februari 2006

  • Rechtbankniveau: Internationaal Gerechtshof

  • Rechtsgebied: Internationaal recht

  • Wetsartikelen: Statuut IGH

Casus

De Democratische Republiek Congo klaagde de Republiek Rwanda aan voor het schenden van mensenrechten. Rwanda zou Congo zijn binnengevallen en daarmee de territoriale integriteit en soevereiniteit van Congo hebben aangetast. Congo wou de zaak aanhangig maken bij het Internationaal Gerechtshof. Het Internationaal Gerechtshof oordeelt vervolgens of zij rechtsmacht heeft in dit geschil. Rwanda voert aan dat het Internationaal Gerechtshof geen rechtsmacht heeft, waartegen Congo op verschillende probeert in te gaan. Congo voert als een van de argumenten aan dat het Internationaal Gerechtshof rechtsmacht heeft via het Genocideverdrag. Rwanda zou namelijk art. 1 en 2 van het Genocideverdrag hebben geschonden. Art. 10 van het verdrag geeft aan dat geschillen worden beslecht door het Internationaal Gerechtshof. Rwanda geeft aan een voorbehoud te hebben op art. 10 van het Genocideverdrag.

Rechtsvraag

Is het voorbehoud op art. 10 van het Genocideverdrag van Rwanda geldig?

Rechtsoverweging

Het Internationaal Gerechtshof merkte op dat beide landen partij zijn van het Genocideverdrag. Het hof oordeelde dat het voorbehoud van Rwanda op art. 10 niet tegen de strekking ingaat van het verdrag en dat daarom het voorbehoud als geldig kon worden gezien. Het Internationaal Gerechtshof concludeerde dat zij geen rechtsmacht heeft in dit geschil.

Rechtsregel

Een voorbehoud op een bepaling in een verdrag welke een compromissoire clausule bevat, wat inhoud dat partijen bij een geschil hun zaak zullen voorleggen bij het Internationaal Gerechtshof, is geldig indien het voorbehoud niet ingaat op de strekking (object and purpose) van het verdrag.