Bestuursrecht – Onderdelentrechter (onderdelenfuik) JB 2011/91
Datum: 9 maart 2011
Rechtbankniveau: ABRvS
Rechtsgebied: Bestuursrecht
Wetsartikelen: Art. 6:13 Awb
Casus
Op 25 mei 2010 heeft het College van B&W Gemeente Boxmeer bij besluit een vergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer voor het exploiteren van een paarden- en fokzeugenhouderij. Een dergelijke vergunning bestaat vaak uit meerdere onderdelen. Dit besluit wordt door het College ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De appellanten hebben in beroepsgronden over geluidsoverlast naar voren gebracht tegen het originele besluit. In beroep bij de Afdeling brengen zij vervolgens ook nog gronden naar voren ten aanzien van andere onderdelen (met betrekking tot het bestemmingsplan en de omgeving).
Rechtsvraag
Mogen appellanten nog nieuwe gronden naar voren brengen bij de bestuursrechter, die niet zien op eerder naar voren gebrachte zienswijzen?
ABRvS
Art. 6:13 Awb bepaalt dat in beroep bij de bestuursrechter alleen gronden aangevoerd kunnen worden voor onderdelen die ook in bezwaar tegen het originele besluit zijn aangevoerd, tenzij dit de belanghebbende niet kan worden verweten. In beginsel geldt dat tijdens beroep bij de rechter alleen de toestemmingen aan de orde komen waarover een zienswijze naar voren is gebracht in de uniforme voorbereidingsprocedure of bezwaarschriftprocedure. Dit noemt men de onderdelenfuik.
De Afdeling oordeelt dat activiteiten van een omgevingsvergunning als aparte onderdelen moeten worden aangemerkt. De onderdelenfuik geldt niet voor omgevingsvergunningen en milieuvergunningen die op basis van art. 8:1 Wet Milieubeheer worden verleend. In deze gevallen mogen appellanten ook nog nieuwe gronden naar voren brengen bij de bestuursrechter, tegen de onderdelen die niet eerder zijn behandeld.