Verbintenissenrecht – Westhoff/Spronsen ECLI:NL:HR:1986:AC2628

  • Datum: 12 september 1986

  • Rechtbankniveau: Hoge Raad

  • Rechtsgebied: Verbintenissenrecht

  • Wetsartikelen: 3:35 BW

Casus

Westhoff, een internationale vrachtwagenchauffeur, zegt naar aanleiding van een incident op zijn werk tegen een collega: “Ik pak mijn zooitje, je bekijkt het maar, ik kom nooit meer terug”. Westhoff vertrok vervolgens naar huis en liet twee dagen niets van zich horen. Op de derde dag komt Westhoff op zijn beslissing terug en vordert hij bij zijn baas, Spronsen, doorbetaling van zijn loon. Spronsen had Westhoff echter al een brief gestuurd waarin deze aangaf dat hij de uiting van Westhoff als een eenzijdige rechtshandeling had opgevat en derhalve op grond van deze uiting het dienstverband van Westhoff als beëindigd beschouwde. Nu Westhoff zegt op zijn beslissing terug te willen komen, stelt Spronsen dat hij gerechtvaardigd op de uiting van Westhoff mocht vertrouwen.

Rechtsvraag

Mocht Spronsen gerechtvaardigd op de uiting van Westhoff vertrouwen?

Hoge Raad

In dit arrest is bepaald dat indien de verklaring ‘ingrijpende gevolgen’ heeft voor hem die haar afgelegde – bij gebondenheid aan de schijnbare inhoud ervan – in het bijzonder bij ontslagneming, onder invloed van een hevige gemoedsbeweging of een (andere) geestelijke stoornis, redelijkheid en billijkheid meebrengen kunnen, dat een beroep op artikel 3:35 BW terzijde moet worden gesteld.

Voor een dergelijke uitzondering op artikel 3:35 BW is volgens het arrest met name plaats wanneer de wederpartij of geadresseerde niet, voortbouwend op het vertrouwen, iets heeft gedaan of nagelaten, waardoor hij bij het niet tot stand komen van de rechtshandeling in een niet zo gunstige toestand zou komen te verkeren.

De Hoge Raad achtte dat er in casu geen sprake was van deze situatie en oordeelde dat de werkgever gerechtvaardigd op de uitlatingen van Westhoff heeft mogen vertrouwen. De Hoge Raad stelde Spronsen derhalve in het gelijk.

Rechtsregel

Indien een eenzijdige ontslagneming ingrijpende gevolgen voor een werknemer heeft en het niet-ontslaan van de werknemer geen nadeel voor de werkgever heeft, mag de werkgever de werknemer niet ontslaan op grond van de redelijkheid en billijkheid.