Strafrecht – Belang van het onderzoek, NJ 2001, 239
Datum: 31 oktober 2000
Rechtbankniveau: Hoge Raad
Rechtsgebied: Strafrecht
Wetsartikelen: Art. 61 lid 1 Sv
Casus
Verdachte werd verdacht van overtreding van art. 310 Sr (diefstal). Hiertoe werd hij op het politiebureau verhoord, waarna hij in verzekering werd gesteld. Volgens verdachte was er voor deze inverzekeringstelling geen onderzoeksbelang wat volgens art. 57 Sv wel wordt vereist om iemand in verzekering te mogen stellen. Hiertoe wordt aangevoerd dat ook als het belang van het onderzoek gelegen zou zijn in een onderzoek van de officier van justitie naar de aanwezigheid van gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden bevolen, zou dit belang volgens verdachte niet aanwezig zijn. Hij was namelijk niet voor de rechter-commissaris geleid, dus zou de officier van justitie verplicht zijn om verdachte vrij te laten op grond van art. 61 lid 1 Sv. Verdachte had toegestemd met de toepassing van supersnelrecht. Ook dit rechtvaardigt zijn vrijheidsbeneming niet. Verdachte is daarom van mening dat zijn inverzekeringstelling geen wettelijke grond had en dus niet uitgevoerd had mogen worden. Het hof in hoger beroep ging mee in deze redeneerwijze van verdachte en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging. Het middel in hoger beroep klaagt over schending van het recht omdat het openbaar ministerie wel ontvankelijk had moeten worden verklaard in de strafvervolging.
Rechtsvraag
Wanneer kan er worden gesproken van een onderzoeksbelang in het kader van inverzekeringstelling? Brengt de toepassing van supersnelrecht met zich mee dat er door het openbaar ministerie een andere procedure mag worden gevolgd dan die door de wet voorgeschreven wordt?
Lagere rechters
In hoger beroep was het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging, nu er geen sprake was van een onderzoeksbelang en de inverzekeringstelling van verdachte dus ook niet rechtmatig kon zijn.
Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat het belang van het onderzoek ook het belang omvat van het onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden bevolen. Hieronder valt dus ook het rechterlijk onderzoek naar het bestaan van gronden voor de toepassing van voorlopige hechtenis dat wordt uitgevoerd door de rechter-commissaris naar aanleiding van een vordering tot bewaring. De Hoge Raad komt daarom tot het oordeel dat het hof een onjuiste betekenis heeft toegekend aan het begrip belang van het onderzoek. De reikwijdte van dit begrip is niet beperkt tot de eigenlijke waarheidsvinding. Ook de voorbereiding van het oordeel of er sprake is van gronden op tot toepassing van voorlopige hechtenis over te kunnen gaan, kan onder dit begrip worden geschaard. De Hoge Raad kent dus een ruime betekenis toe aan het onderzoeksbelang.